De robot in een doktersjas
Goeiemorgen, waarmee kan ik u helpen?
Dit is Headfield, uw medische AI-assistent.

Ik zucht, en voer netjes alle gegevens in van het afgelopen consult. Met de hoog oplopende tekorten in de zorg leek het zo’n goed idee dat wij artsen ondersteuning zouden krijgen van AI. Maar eerlijk gezegd voel ik me soms meer de assistent van deze AI dan andersom. Een assistent die patiënten te woord staat en gegevens invoert, meer niet.
Ik druk op een knop en een diagnose komt uit het systeem rollen. Ik hoef alleen nog maar mijn handtekening eronder te zetten.
Dan sta ik op om de volgende patiënt uit de wachtkamer te halen. Het is een bleek, hologig jongetje dat in elkaar gekropen tussen twee bezorgde ouders in zit. ‘Goedemorgen jongen, mijn naam is dokter Henton. Wie heb je meegenomen vandaag?’
Terug in de spreekkamer luister ik naar hun verhaal. Ik onderzoek de onverklaarbare blauwe plekken van het jongetje. Ik zie zijn lusteloosheid, en kijk zijn bezorgde ouders eens diep in de ogen.
Als ze weg zijn voer ik alle gegevens in. Headfield geeft een voorlopige diagnose terug: leukemie.
Verder labonderzoek wordt aangevraagd. Wachttijd: twee weken.
Pas ‘s avonds als ik met mijn gezin aan het avondeten zit, denk ik bij mezelf: leukemie? Zou dit nou echt leukemie zijn? Een akelig gevoel zwerft ergens in me rond, een twijfelgedachte die zegt: kan het niet toch iets anders zijn?
Ik loop alle informatie nog eens na. Ik haal me de ouders voor de geest, die er zo zorgzaam naast hadden gezeten. Ik overweeg nog eens de klachten van het kind, en de mogelijke alternatieve oorzaken. En ik realiseer me dat elke dag wachttijd voor dit kind er een teveel kan zijn als de diagnose niet klopt.
'Hé mam,' zegt mijn dochter. 'Ben je er wel bij met je hoofd?'
Die nacht droom ik dat ik sta te kijken naar een zonsondergang. Er staat iemand naast me. Iemand in een doktersjas, iemand die ook staat te kijken naar de diep paars gekleurde lucht. Zijn hoofd is hoekig en kil, het blikken hoofd van een robot. Op zijn doktersjas staat de naam Headfield.
‘Zie ik daar een peinzende blik?’ vraag ik.
‘Zou kunnen. Hebt u liever een andere gezichtsuitdrukking terwijl u met me praat?’
‘Nee hoor, blijf gerust peinzen. Was je eigenlijk aan het peinzen?’
‘Nee, robots peinzen niet.’
‘Kijk je naar de zonsondergang?’
‘Ja. Mensen doen dat ook. Dan staan ze, en kijken ze. Dus sta ik en kijk ik.’
Plotseling boos draai ik me naar de robot.
‘Jij leeghoofd!’
Het akelige gevoel dat me overdag al bezighield, laait in mijn droom op tot woede.
De robot blijft maar naar de horizon staren. Hij kan niet anders dan zijn plan volgen, hij kan zich niet aanpassen.
De onbeleefde kwast.
’Met alle respect mevrouw, robots zijn in een aantal specifieke taken beter dan mensen. Het zou wellicht correcter zijn om te zeggen dat ik me niet in de breedte ontwikkeld heb.’
‘Ach, mij best. Je menselijkheid ontbreekt, dat is het probleem! Je zou er goed aan doen om nog eens te peinzen over dat jongetje met dat bleke smoeltje en die blauwe plekken. Kom, ik zal het je leren.’
Ik grijp de robot bij de hand en wil hem mee trekken, terug naar de huisartsenpraktijk, terug naar het dossier van dat jongetje. Maar de robot blijft stug staan. Hij begrijpt ook niets van menselijke omgangsvormen! Hij is niet eens beleefd genoeg om een boos mens wat aandacht te geven.
‘Maar leg dan tenminste uit waaróm je denkt dat dit leukemie is. Welke symptomen tellen samen op tot deze diagnose? En heb je ook alternatieven overwogen?
‘Het is de uitkomst op basis van de parameters die u hebt ingevoerd, mevrouw.'
‘Verdorie, begrijp je dan niet dat een kind ook ziek kan zijn van spanning en stress? En blauwe plekken kan hebben van mishandeling?’
Ik ga voor de robot staan, grijp hem bij de kraag van zijn doktersjas en trek hem naar me toe tot onze gezichten vlak bij elkaar zijn.
‘Weet je echt zeker dat het geen mishandeling is, kun je het uitsluiten? Want als we ook maar enige twijfel hebben moeten we blijven zoeken, blijven nadenken! Dat zijn we verplicht aan het kind en aan zijn ouders. Anders zit dat kind straks twee weken te wachten op tests terwijl hij daar NU thuis weg moet!’
Ik rammel de robot heen en weer bij zijn kraag, maar hij reageert niet.
Intense machteloosheid, voel ik.
Het moment blijft stilstaan, die greep, die machteloosheid, het verandert niet meer.
Biep biep, goeiemorgen, het is vandaag een zonnige dag, hier en daar wat bewolking maar geen regen. Tijd om op te staan!
Ik schrik wakker van de vriendelijke stem van mijn AI-wekker. De spanning van mijn greep op de robot zit nog in mijn lijf en ik voel hoe de razernij nog in me sluimert. Op de fiets naar mijn werk blijf ik in discussie met de robot. ‘Ja, de ouders leken liefdevol en bezorgd. Maar dat kan schijn zijn. Of een ander familielid kan betrokken zijn, een oom ofzo. Ik weet het niet! Ik heb alleen een gevoel. Een gevoel!’
Maar ik weet wel wat de robot zou hebben teruggezegd:
‘Met alle respect, mevrouw, AI kan een mens helpen om objectief te blijven.’
Als ik op mijn werk aankom weet ik wat me te doen staat. Ik pleeg wat telefoontjes, en bel tenslotte de ouders van het zieke kind op.
‘Dag, met dokter Henton. Hoe gaat het nu met Alain? Ja, ja, daar belde ik over. Ik heb nog geen definitieve uitslag voor u. Maar we willen Alain graag een week in het ziekenhuis opnemen voor verder onderzoek. Ja, ja, dat is vooral noodzakelijk om een aantal verdenkingen uit te sluiten. Ik zal voor u een verwijsbrief maken en er vaart achter zetten. Ik zal gelijk het ziekenhuis opbellen om ze te laten weten dat dit een spoedgeval is.’
Als ik even later de telefoon ophang, denk ik bij mezelf: ‘Zo, een week weg van huis en bij een niet al te ziek kind op de kamer zal gauw genoeg uitwijzen of er sprake is van mishandeling thuis. Als mijn vermoeden juist is, zal hij wel opleven.’
En ik klik de pop-up van Headfield de AI-assistent met een tevreden glimlach weg.