Kolenkitbuurt/Overtoomse Veld: beleving en ervaring

Verhalen van kinderen over hun (minder) favoriete speelplekken en de openbare ruimte

Aanpak

Hoe beleven en ervaren basisschoolkinderen de openbare ruimte in de wijken Kolenkitbuurt, Laan van Spartaan en Overtoomse Veld (Amsterdam) als plek om te spelen? Om hier meer inzicht in te krijgen, is ten eerste samengewerkt met twaalf kinderen van een basisschool in Overtoomse Veld. Na meerdere bijeenkomsten waarin uitleg is gegeven over onderzoek en verschillende begrippen, hebben we aan deze kinderen (8, 9 en 10 jaar) gevraagd om foto's te maken van hun favoriete en minder favoriete speelplekken. In kleine groepjes zijn we deze foto's vervolgens gaan bespreken om te achterhalen waarom ze deze foto's hebben genomen en wat hun ervaringen in de openbare ruimte zijn. Als u meer informatie wilt over deze onderzoeksmethode kunt u deze  handleiding  (pdf-bestand) lezen of deze  kennisclip  bekijken waarin wij de belangrijkste randvoorwaarden en lessen bespreken.

Daarnaast is er met 24 andere kinderen - op vijf verschillende dagen en in groepjes van vijf à zeven kinderen - door de wijken gewandeld om te horen waar zij spelen en hoe zij de openbare ruimte beleven. De kinderen mochten daarbij om de beurt de route bepalen en konden tijdens het wandelen allemaal aangeven wat ze leuke en minder leuke speelplekken vinden. Zij waren gemiddeld negen jaar oud, variërend van vijf tot en met elf jaar. Bij beide onderzoeksmethoden was tegelijkertijd een mannelijke en vrouwelijke onderzoeker aanwezig. Over de toepassing van deze walk-along methode kunt u meer lezen in deze  handleiding  (pdf-bestand).

Van de 36 kinderen die meededen was eenderde een meisje en tweederde een jongen. Net als in de andere onderzochte wijken vond het ene kind het makkelijker om ervaringen te delen dan het andere kind. In Amsterdam leken de kinderen het echter wel moeilijker te vinden om hun aandacht er bij te houden. Daarnaast viel op dat de meiden met een migratieachtergrond het soms moeilijker vonden om hun mening te geven. Zij leken meer verlegen en introvert te zijn, waardoor zij - ook bij doorvragen - kortere antwoorden gaven ("ja", "nee") of het moeilijk vonden om uit te leggen waarom ze iets leuk of niet leuk vinden ("Dat weet ik eigenlijk niet").

Van de twaalf leerlingen die meededen aan de foto-opdracht wonen er acht in Overtoomse Veld en vier buiten het onderzoeksgebied. Deze laatste kinderen kennen de wijk echter wel doordat zij hier op school zitten en soms bij klasgenoten spelen. Ieder kind kreeg een fototoestel te leen (incl. uitleg over hoe de camera werkt). In totaal ontvingen we 42 foto's. Circa driekwart van de foto's was van een speeltuin, 12% van een sportveldje en 10% van een grasveld.

Van de 24 kinderen de meededen aan de wandelingen wonen er dertien in de Kolenkitbuurt, vijf in de Laan van Spartaan en zes in Overtoomse Veld. Zij maakten tijdens de wandeling ook foto's van hun favoriete of minder favoriete plekken.

De foto-opdrachten en wandelingen waren een middel om in gesprek te komen met de kinderen over hun beleving van de speel- en kindvriendelijkheid van de Amsterdamse wijken. Hierbij vallen ons een aantal thema's op die we hier verder zullen bespreken. Het gaat om:

Via bovenstaande links kunt u rechtstreeks naar een hoofdthema of subthema gaan. De hoofdthema's staan ook bovenaan dit artikel.

Bewegingsvrijheid

De mate waarin en waar kinderen buiten spelen wordt voor een groot deel beïnvloed door de vrijheid die ze krijgen van hun ouders. Mogen ze alleen buiten spelen en zo ja, tot waar mogen ze dit? Uit de gesprekken blijkt dat dit per kind verschilt. Deels heeft dat met leeftijd te maken, maar ook binnen dezelfde leeftijd zijn er verschillen.

Afbakening gebied

De meeste kinderen maken afspraken met hun ouders over de locaties waar ze mogen spelen. Veelal gaat dit om specifieke speelplekken: "Kijk, ik woon hier en hier is zo'n speeltuintje daar mag ik wel naartoe." Of: "Ik mag tot die bomen, daar zo. Bij die open plek. Daar mag ik heen." Weer een ander geeft aan: "Ik mag alleen tot het Allebéplein en soms mag ik bij [basisschool] El Kadisia, soms." En een ander kind mag "tot het voetbalveld achter die huizen" en weer een ander "tot de Albert Heijn" en "tot mijn school".

Een deel van deze speellocaties ligt op hoor- en zichtafstand van de woning zodat ouders de kinderen in de gaten kunnen houden (indirect toezicht). Op de vraag waar een tienjarige jongen veel fietst antwooord hij: "Gewoon voor mijn balkon, dan kan mijn moeder mij goed zien, waar ik ben [...] Als ik ergens anders heen wil, dan moet mijn moeder erbij zijn." En een negenjarig meisje: "Mijn vader komt soms even hiernaartoe om te weten of het goed met ons gaat." Een achtjarige jongen mag alleen een weg oversteken naar een speeltuin als zijn moeder vanaf het balkon meekijkt.

Daarnaast worden de belangrijkste verkeersaders vaak als grens benoemd. De wijk kent namelijk een paar harde en symbolische grenzen zoals aan de westzijde het spoor (trein en metro) en de snelweg A10 aan de oostzijde. Een tienjarige jongen geeft aan dat hij niet onder het spoor mag: "Pas als ik twaalf ben [...], dan weet ik wel meer en kan ik wel beter links en rechts kijken." Daarnaast zijn er een aantal grachten ("aan deze kant van de brug") en drukke verkeerswegen (s104, s105, s106) die de wijken van noord naar zuid van elkaar scheiden. Meerdere kinderen geven aan dat ze deze wegen niet mogen oversteken omdat deze te druk zijn of omdat er geen goede oversteekplekken zijn doordat zebrapaden of stoplichten ontbreken. En als er wel zebrapaden zijn dan mogen ze deze niet altijd alleen oversteken omdat de auto's - in hun ogen en/of die van hun ouders - te roekeloos rijden. Een elfjarige jongen over de Burgemeester de Vlugtlaan (s104 - zie foto): "ik ben hier bijna drie keer aangereden [...] Ik was nog op het zebrapad, dus wij hadden voorrang [...] Het is heel zeldzaam dat ze stoppen voor een zebrapad". Tijdens de wandeling merkten we dat kinderen ook hun route er op aanpassen, zodat ze zo min mogelijk hoeven over te steken. Ook bij het spel verstoppertje wordt het gebied afgebakend op basis van de verkeersveiligheid en wordt er gekozen voor autoluwe gebieden: "want je gaat vanuit waar je staat rennen, en misschien komt er wel een auto aan zonder te kijken. Dan lig je dood op de grond."

Doorgeven van speellocatie

Naast de afbakening van een speelgebied gaat het er vooral om dat ouders weten waar hun kinderen heen gaan, zoals dit achtjarige meisje zegt: "We moeten het wel vragen, maar we mogen het meestal wel." Het is dus ook een kwestie van communiceren en van elkaar weten waar je bent. Een elfjarige jongen heeft het over "afstemmen": "Daar is een speeltuin, tot daar mag ik komen. Ik mag tot en met die brug. Dit is de speeltuin die het verste weg is. Als ik langs alle speeltuinen ga, dan zeg ik: 'Ik ga een rondje speeltuinen doen.' Dan ga ik langs alle speeltuinen, en daar speel ik dan even. [Mijn ouders] weten waar ze me kunnen vinden. Soms zeg ik precies waar ik ben." Een andere elfjarige jongen geeft aan dat hij ver weg mag onder de voorwaarde dat "ik zeg waar ik heen ga. [...] Dan moet ik zeggen waar ik precies ben. Ik moet zeggen wanneer ik terug kom." Een andere jongen geeft aan: "Ik zeg waar ik heen ga en wanneer en hoe laat ik weer thuis ben."

Vertrouwen

Hierboven zagen we al dat de verkeersveiligheid een belangrijke rol kan spelen in de bewegingsvrijheid. Dit hangt vaak samen met het gedrag en de vaardigheden van het kind, zoals deze jongen die soms wel en soms niet alleen naar een speelplek mag: "Als ik heel goed oversteek en goed aan het kijken ben, dan mag het. Maar als ik niet zo goed oplet dan mag het niet." Een achtjarige jongen: "Ik ben één keer mijn bal kwijtgeraakt en één keertje mijn fiets kwijtgeraakt. En [mijn moeder] dacht: misschien ga ik je nu ook kwijtraken." Deze tienjarige jongen legt mooi uit dat het vooral om vertrouwen gaat: "Ik mag alleen naar Sloterpark [vanaf dat ik] ongeveer zeven en een half jaar oud was. Mijn neefje kwam toen bij mij logeren. Toen gingen we buiten spelen. [...] Toen heb ik tegen mijn ouders gezegd dat ik het heb gedaan en ik heb ook bewezen dat ik het kon, want ze geloofden me niet. [...] Ik mocht steeds een stukje verder. Ik ben ook een keer met mijn broertje [ergens naar toe gegaan]. Dat mocht van mijn ouders. We hebben navigatie gebruikt. Het lukte, dus nu mag ik daar ook naar toe." Een andere tienjarige jongen mag alleen naar zijn school fietsen dat op tien minuten afstand ligt (2,4 kilometer): "Dat ik naar school mag, heb ik geleerd van mijn vader. Toen ik klein was, heb ik geprobeerd met mijn vader alleen naar school te gaan. Toen kon ik het alleen en toen ging ik zelf naar school heel soms."

Sociale veiligheid

Een andere belangrijke factor die de bewegingsvrijheid bepaalt, is (het gevoel van) sociale onveiligheid. Een elfjarige jongen mag alleen nabij zijn woning spelen. Onderzoeker: "Weet je waarom papa en mama willen dat je alleen maar daar speelt?". Jongen: "Omdat het misschien gevaarlijk is, dat we te jong zijn." Onderzoeker: "Wat denk je dan dat papa en mama gevaarlijk vinden?" Jongen: "Oudere kinderen bij andere parken. [...] Ik heb een keer gehoord dat er een fiets werd gestolen door een kind." Een andere tienjarige jongen moet ook in de buurt van zijn woning blijven spelen. Als reden geeft hij aan: "Er woont in de buurt van mijn huis een kidnapper. Ik zweer het. [...] Een jongen zei dat hij probeerde zijn broer te kidnappen". Er zijn meerdere kinderen die aangeven dat hun ouders bang zijn voor kinderlokkers. Overigens gaan ouders verschillend om met deze gevoelens van sociale onveiligheid. Een tienjarig meisje van gescheiden ouders zegt dat haar moeder gewoon bang is waardoor ze bij haar minder vrijheid heeft dan bij haar vader. Het meisje neemt dit ook over. Zo zegt ze dat er bij haar vader "niet zoveel mensen [wonen] die heel eng zijn. [...] Het is niet dat je daar snel gekidnapt wordt of zo."

Uit bovenstaande blijkt, dat hoe dichter bij huis, hoe groter de kans is dat kinderen alleen (lees: zonder de aanwezigheid van een volwassene) mogen buiten spelen: "Daar mogen we altijd heen". Zeker wanneer volwassenen de speelplek vanuit hun woning kunnen zien of horen. Maar wat nu te doen als je naar een verder gelegen speelplek wilt en je daar niet alleen naar toe mag? Dan zijn er drie opties.

Verder met familieleden

De eerste optie is dat de ouders zelf of oudere broers of zussen mee gaan (direct toezicht). Een tienjarige jongen: "Als ik ergens anders heen wil, dan moet mijn moeder erbij zijn." Een negenjarig meisje wijst een schoolplein op vijf minuten loopafstand aan als favoriete speelplek. Ze gaat daar altijd heen met haar vader, broertjes en zusjes. Alleen mag ze niet van haar ouders. Ze weet eigenlijk niet waarom en vindt het ook niet erg. Een andere negenjarig meisje zegt "Als het ver is dan moeten mijn ouders mee" en een negenjarige jongen: "Ik mag niet alleen, maar wel met mijn zus". Een achtjarige jongen mag ook niet zelfstandig naar een speeltuin op slechts twee minuten loopafstand. Zijn moeder gaat altijd mee. Ook hier speelt de verkeersveiligheid een rol. Zijn ouders vinden de weg te druk om alleen over te steken, mede omdat er geen zebrapad dichtbij is.

Verder met andere kinderen

De bewegingsvrijheid wordt vaak een beetje opgerekt - optie 2 - als er ook andere kinderen bij zijn. Een negenjarige jongen: "Als ik aan mijn moeder vraag 'mag ik daarheen?' Dan zegt ze 'met wie?'. Dan zeg ik 'met vrienden', dan zegt ze vaak 'oké' of ze zegt 'hebben jullie afgesproken?' Dan zeg ik 'ja' en dan mag ik." Een tienjarige jongen geeft aan: "Ik mag ook alleen buiten spelen, maar soms mag dat niet. Soms moet ik het wel vragen om een vriendje op te halen en als hij niet mag buiten spelen, dan moet ik wel even thuisblijven." Een zesjarige meisje mag ook zonder volwassenen op pad, maar dan alleen als de broer van een vriendje mee gaat."

Verder met digitaal apparaat

Zoals gezegd vinden ouders het vooral van belang om te weten waar hun kind is. Daar zijn tegenwoordig verschillende digitale middelen voor en die kunnen helpen om naar nieuwe speelplekken te gaan (optie 3). Een negenjarig meisje zegt over de afspraken met haar ouders: "Je moet het wel zeggen, want anders weten ze namelijk niet waar we zijn. Mijn broer heeft ook een telefoon. Dus als mijn ouders me kwijt zijn, dan kunnen ze mijn broer bellen." Een tienjarig meisje heeft om dezelfde reden een telefoon. De telefoon wordt aan de ene kant dus gebruikt om telefonisch contact te kunnen hebben en aan de andere kant om hun locatie te delen. Een negenjarige jongen doet dat door via WhatsApp zijn locatie door te sturen. Bij anderen wordt de locatie van hun telefoon continu gedeeld via een GPS-tracker en bijbehorende app. Een elfjarige jongen legt uit waarom hij een telefoon bij zich heeft tijdens het buiten spelen: "Als er iets gebeurt, kan ik mama bellen. Of als er echt iets ergs gebeurt en ik kan mama niet bereiken, dan kunnen we 112 bellen." Onderzoeker: "Wat vind je ervan dat er zo'n GPS app op zit?" Jongen: "Goed, dan kunnen ze zien waar we zijn, bijvoorbeeld als we gekidnapt worden." Zijn broer denkt er hetzelfde over: "Dan kunnen ze zien waar ik ben en ik voel me dan veilig."

Anderen hebben een smartwatch met dezelfde functionaliteiten. Een zesjarig meisje legt uit: "Dit is als je in nood bent". Haar ouders kunnen haar dan altijd vinden. Dat geeft haar wel een fijn gevoel, "want anders weet ik niet waar ik heen moet. Soms weet ik niet waar ik heen moet als ik naar huis ga. Dan vind ik het wel fijn dat mama weet waar ik ben." Onderzoeker: "Als je verdwaald bent, wat doe je dan?" Meisje: "Mama bellen".

Anderen hebben een losse GPS-tracker. Een tienjarige jongen reageert op de vraag wat hij er van vindt dat zijn ouders zijn locatie kunnen zien: "Goed [...] Als ik kwijt ben, dan kunnen ze me vinden. Ik heb ook een losse gps-tracker, [die] doe ik om als ik de telefoon niet kan meenemen, omdat die uit is of omdat ik hem niet mag meenemen omdat ik straf heb."

Met wie?

Zoals uit het voorgaande blijkt, gaan de kinderen eigenlijk nooit alleen op pad als ze gaan buiten spelen. "Met vrienden zijn" is namelijk een van de leukste dingen aan buiten spelen, zo geven meerdere kinderen aan.

Familieleden

Een deel wordt vergezeld door familieleden, vanwege toezicht of om mee samen te spelen. Onderzoeker: "Met wie ga je meestal buiten spelen?" Een tienjarige jongen: "Mijn broertje en zusje meestal." Een negenjarig meisje: "Ik ga met mijn vader en mijn broertjes en zusjes." En een tienjarig meisje: "Ik ga heel vaak gewoon naar [het schoolplein van] El Kadisia met mijn moeder of met een vriendin." Een achtjarige jongen heeft het over zijn neef en nichtje met wie hij gaat buiten spelen als zij op bezoek zijn bij hun oma waar hij vlakbij woont. En een negenjarig meisje speelt met haar nichtje dat in de buurt woont. Maar soms geldt het tegenovergestelde en wil men juist familieleden uit de weg gaan, zoals blijkt uit dit citaat van een tienjarige jongen waarin hij benoemt wat hij zo leuk vindt aan buiten spelen: "Omdat ik zelf een beetje kan bepalen wat ik ga doen. Ik vind het ook fijn om niet thuis te zijn. Soms heb ik ruzie met mijn vader en moeder en heb ik geen zin meer om thuis te zijn."

Klasgenoten

Een deel speelt met klasgenoten. Een zevenjarig meisje: "Vroeger gingen we veel met buurjongens en buurmeisjes. Nu ben ik vaak met vriendinnen van school." Een elfjarig meisje dat in groep 8 zit spreekt vaak met haar klasgenoot af: "Ik heb haar telefoonnummer. Dan vraag ik of ze komt buiten spelen en dan komt ze. Dan belt ze aan."

Buurtkinderen

De kinderen gaven in de gesprekken vooral aan dat ze met de kinderen uit hun straat spelen. Dat wordt wel of niet zelf georganiseerd: "Soms zijn ze al buiten. Soms haal ik ze op." Deze negenjarige jongen regelt het vaak zelf: "het meeste bel ik bij mijn vriend aan en dan spelen we samen [...] Ik [woon] op nummer vijftien en hij op vijf." Een andere jongen wordt vaak opgehaald: "Als ik zit te slapen, dan word ik wakker en bellen mijn vrienden aan en dan kijk ik naar beneden en zie ik een heel groepje." Een tienjarige jongen: "Ik hoef maar twee meter te lopen naar mijn vriend." Vooral in de nieuwbouwblokken wonen veel kinderen van dezelfde leeftijd die dan ook vaak met elkaar spelen, zowel op het gezamenlijke binnenterrein als daar buiten. Een zesjarig meisje vertelt: "Naast mij woont M. en daarnaast woont een vriendinnetje van mij. Naast dat vriendinnetje woont nog een vriendinnetje van mij. Dus eigenlijk drie vriendinnetjes naast elkaar. [...] We hebben ook een vriendenclub. Daar zitten ik, M., S., L., N. en I. in. Maar E. zit er niet in."

Er zijn overigens meerdere kinderen die aangeven dat ze kinderen niet ophalen. Het blijft onduidelijk waarom dat is. Het lijkt alsof sommige kinderen dit principe van kinderen ophalen niet kennen, het 'eng' vinden of simpelweg geen vrienden in de straat hebben. Naast ophalen komen kinderen ook vaak hun buurtgenoten tegen op de speelplekken, zoals dit zesjarige meisje: "Ik ga bijvoorbeeld soms naar het grasveldje en daar zijn soms mijn vriendinnen. Soms ga ik met hen bij hun thuis en dan gaan we even buiten spelen." Dat geldt ook voor deze tienjarige jongen: "soms zie ik ze buiten en dan zeg ik tegen ze 'kom spelen'." Er wordt echter niet altijd samen gespeeld met kinderen op deze speelplekken, bijvoorbeeld bij een bezet voetbalveld. Dit elfjarige meisje legt uit: "We wachten tot ze weg zijn en dan gaan wij voetballen. [...] Ze zijn al bezig. Het is niet beleefd om te zeggen: wij willen nu." Een tienjarige jongen geeft in een ander gesprek aan dat er op een ander voetbalveldje (zie foto) veel kinderen van de buurt komen en dat hij daar dan ook met zijn vrienden naar toe gaat en "dan gaan we vragen of we mee kunnen doen". Een elfjarige jongen geeft ook aan dat hij zowel met zijn vrienden als met onbekende kinderen voetbalt. Op de vraag of hij dat laatste niet eng vindt, antwoordt hij: "Nee, als ze aardig zijn niet." Kinderen die elkaar vaker tegenkomen op speelplekken kunnen op termijn weer vrienden worden.

Logischerwijs overlappen de groepen elkaar soms ook: "Ja, ik ga soms met klasgenoten [spelen], want klasgenoten wonen ook in die flat. En één van mijn klasgenoten is mijn beste vriend en hij speelt ook daar [op die speelplek]." Een ander antwoord op de vraag of al zijn vrienden klasgenoten zijn: "Het zijn niet per se klasgenoten, ook uit andere klassen." Om vervolgens aan te geven dat het ook allemaal kinderen zijn die bij hem in de buurt wonen.

Jongens zonder meiden

In sommige gesprekken viel het op dat jongens vooral aangaven dat ze met jongens buiten aan het spelen waren. Na doorvragen werd dit in die gesprekken ook bevestigd. Waarbij het opvallend is dat jongens het buiten spelen dan ineens terugbrengen tot één activiteit: voetballen. Een negenjarige jongen: "Als meisjes willen voetballen buiten, speel ik ook gewoon met hun. Maar het meest met jongens." Onderzoeker: "Waarom is dat?" Jongen: "Het is gewoon raar als je met meiden speelt. [...] Misschien komen er andere jongens en dan lachen ze je uit en zeggen ze: 'Je bent verliefd, en dit en dat'. Dat is irritant." Een tienjarige jongen in hetzelfde gesprek bevestigt dit: "Soms zeggen ze dat je op hun verliefd bent of zo." Met zusjes kan daarom wel worden gespeeld.

Dezelfde jongen geeft overigens ook aan dat het met vaardigheden heeft te maken: "Mensen zeggen ook dat meisjes niet kunnen voetballen." Een andere jongen geeft dit ook als reden aan om niet met meiden te spelen: "Die zijn niet zo goed in voetbal." Ook hebben jongens en meisjes andere verwachtingen, zoals dit achtjarige meisje aangeeft: "die jongens zeggen altijd 'jullie mogen niet kletsen, want we zijn aan het voetballen'."

Het heeft met andere woorden ook te maken met andere speelbehoeften. Een achtjarige jongen legt uit: "Die meisjes willen alleen maar, rare dingen spelen zoals Barbie." Een negenjarige jongen vult aan: "Ik speel [...] misschien twee keer per week met m'n zus, maar niet zo vaak. En ik speel bijna nooit met meisjes omdat ik meisjes niet leuk vind. [...] Ze spelen altijd rare spelletjes. [...] De ene keer was ik gewoon aan het voetballen, opeens zeiden een paar meisjes: mag ik je haren doen? Maken ze een hele winkel voor kappertje! [....] Toen ben ik weggelopen." Maar ook in dit gesprek wordt het mogelijke pestgedrag als argument opgevoerd: "Ik weet wel waarom [jongensnaam] niet wil spelen met de meisjes. [...] Want mensen zeggen altijd, als jongens gaan spelen met meisjes, je bent verliefd."

Ten slotte lijkt cultuur ook een rol te spelen. Zonder dat het expliciet wordt benoemd, viel het namelijk op dat bij de kinderen met een Nederlandse achtergrond deze scheiding tussen jongens en meisjes veel minder een issue was.

Speelplekken

Kinderen spelen op veel verschillende plekken in de openbare ruimte. Vaak gaat men naar een specifieke, vooraf bedachte speelplek en soms zijn kinderen door hun buurt aan het dwalen. In de gesprekken die wij met de Amsterdamse kinderen hadden, ging het vaak over speeltuinen, sportvelden en (school)pleinen.

Speeltuinen

Verreweg de meeste foto's en gesprekken gingen over speeltuinen. De plekken waar ook het meest werd gespeeld tijdens onze  observaties  (28%). Kinderen associëren deze formele speelplek ook al snel aan buiten spelen. Dat kan omdat kinderen hier van jongs af aan al naar toe gaan, dit de enige plek is waar ze mogen spelen van hun ouders of omdat de speeltuin simpelweg de leukste plek is om te spelen. Dat laatste is vaak het geval als er een variatie is aan speelmogelijkheden, zoals deze negenjarige jongen aangeeft bij de beschrijving van zijn favoriete speelplek: "Je kan hier meer dingen doen. Je kan schommelen, je kan klimmen, voetbal spelen, trampoline. Op de wipwap spelen." Daarbij hoorden we vaker dat speeltuinen ook als voetbalveld worden gebruikt, waarbij bepaalde speelelementen een goaltje vormen.

Tegelijkertijd werd er ook veel gesproken over speeltuinen omdat de kinderen daar wel op- en aanmerkingen over hadden. Onderzoeker: "Waarom heb je die foto genomen?" Een tienjarig meisje: "Omdat ik het daar een beetje saai vind. Je hebt niet echt veel te doen of zo." Ook andere kinderen benoemen gebreken: "Er is geen schommel"; "Deze wipwap hier vind ik heel saai [...] en die glijbaan is heel klein. Als je glijdt, kun je hier ook heel hard tegenaan vallen, tegen die hele harde steentjes."; "Kijk, die schommel, dat is gewoon een babyschommel dus die moet een beetje groter." Eén plek viel daarbij het meest op wat betreft negatief commentaar, namelijk de speeltuin aan het Louise Marie Loeberplantsoen (zie foto). Een speeltuin die duidelijk bedoeld is voor hele kleine kinderen en daardoor niet in de smaak valt bij kinderen van boven de zes jaar. Een negenjarig meisje legt uit: "die is echt voor baby's. De schommel is echt superklein, de glijbaan is superklein. Er is wel een rek, en dat vind ik wel weer leuk. Ik kan ook allemaal trucjes en zo erop." Daarnaast vroegen de kinderen zich vooral af waarom er binnen zo'n grote ruimte zo weinig speeltoestellen zijn geplaatst.

Openbare sportvelden

Naast de speeltuinen werd er ook veel gesproken over de openbare sportvelden en dan eigenlijk vooral over de voetbalvelden en soms over basketbal of tennis. Vooral veel jongens geven aan dat ze continu gaan voetballen als ze naar buiten gaan. "Gewoon mensen uitdollen" is het leukst, volgens een tienjarige jongen. Daarbij zijn de grote kunstgrasvelden met belijning en grote goals - zoals het Cruijff Court in de Kolenkitbuurt - favoriet: "Dan lijkt het net een echte wedstrijd", aldus een elfjarige jongen. Dat geldt ook voor de voetbalvelden met meerdere goaltjes, want dan is de kans volgens de kinderen groter dat er nog een goaltje vrij is om te voetballen. Kleine goaltjes - zoals op pannaveldjes - worden als minder leuk ervaren.

Twee jongens geven overigens expliciet aan dat er ook wel wat meer andere sportveldjes in de wijk mogen komen. Jongen1: "Nu is daar alleen een voetbalveld." Onderzoeker: "Wat zou er dan bij moeten?" Jongen1: "Een tennisveld of zo". Jongen2: "Of een basketbalveld of een hockeyveld of zo. Dat soort dingen. Meer velden voor verschillende sporten. [...] Anders moet je gaan hockeyen op een voetbalveld, terwijl mensen willen gaan voetballen."

Een opvallende verschijning in de Laan van Spartaan is het nieuwe 'freerun'-parcours, bestaande uit verschillende betonnen blokken, palen en rekken (zie foto). De meeste kinderen vinden dit geweldig, omdat je hier kan klimmen, klauteren en springen. Een elfjarige jongen: "Het is heel groot, en je kan over het parcours springen, onder dingen klimmen, je evenwicht balanceren. Ik vind het zelf de leukste speeltuin in deze buurt." Een andere jongen zegt: "Je kan hier altijd weer andere sprongen leren". Mede doordat de blokken van verschillende hoogten zijn, is het uitdagend voor diverse kinderen, passend bij hun vaardigheden. Hoewel het bedoeld is als parcours voor freerunners - hier worden ook trainingen gegeven - is het voor deze leeftijdsgroep ook vooral een goede plek om tikkertje te doen en 'de vloer is lava'. Een elfjarige jongen over waarom hij dit een leuke plek vindt: "Je kan lekker springen. Het is voor oudere kinderen, maar [mijn zesjarige buurmeisje] speelt er ook. [...] Je moet hier springen, balanceren en slingeren. Dat is leuker, dan doe je vloer is lava of tikkertje. Dan mag je alleen op de blokken, en dan ga je tikkertje spelen." Niet alle kinderen vinden het overigens leuk. De kinderen die niet van rennen en springen houden, snappen het enthousiasme van de andere kinderen niet. Een elfjarig meisje: "Ik vind dit niet leuk. Het is saai. [...] Er is niks te doen [...] Er staan alleen blokken en rekken."

Schoolpleinen

In de drie onderzochte wijken in Amsterdam zijn maar liefst elf scholen met een eigen schoolplein. Deze beschikken over het algemeen ook over verschillende speelelementen. Ook na schooltijd wordt er op een aantal van die schoolpleinen gespeeld, zo geven de kinderen in de gesprekken aan. Dat komt omdat dit voor kinderen bekend terrein is (inclusief de route er naar toe), doordat hier vaak leuke speelelementen zijn en daarnaast zijn daar ook vaak klasgenoten te vinden waarmee gespeeld kan worden. Aan bijvoorbeeld het Piet Mondriaanplein zijn meerdere scholen gevestigd met ieder hun eigen schoolplein en/of sportveld. Een tienjarig meisje op de vraag waarom het zo leuk is om daar te spelen: "Heel veel kinderen van onze school komen er. Zelfs ik ken bijna iedereen van daar. Het is zo leuk." Daarnaast geven kinderen aan dat je hier "heel veel dingen kan doen." Daarnaast voelen de schoolpleinen vertrouwd. Een negenjarig meisje over haar schoolplein: "Het rek vind ik leuk, daar kan ik trucjes op doen. Dat deed ik in groep 3 altijd. Nu krijg ik er last van en allemaal blauwe plekken. Dus ik doe dat wat minder. Ik voetbal nu met mijn klasgenoten en ik doe dansjes." Onderzoeker: "Doen jullie hier [op dit open grasveld] ook wel eens dansjes? Meisje: "We doen dat vooral binnen. Ik wil niet dat iedereen me ziet." Onderzoeker: "Op het schoolplein durf je dat wel?" Meisje: "Ja, omdat ik de mensen ken, waarmee ik ben. Daar zijn geen mensen die je nog nooit eerder hebt gezien en die je kunnen aankijken."

In het weekend hebben sommige kinderen ook nog onderwijs als men naar koranles gaat. Nabij de moskee is echter ook een speelterrein waar dan ook gebruik van wordt gemaakt. Een zevenjarig meisje: "Elk weekend krijgen we hier les, en tijdens de pauzes spelen we buiten." Staks zullen we overigens zien dat lang niet alle schoolpleinen na schooltijd toegankelijk zijn voor kinderen.

Semi-openbare, collectieve binnenterreinen

In de Amsterdamse wijken heeft de afgelopen jaren veel sloop en nieuwbouw plaatsgevonden, zoals ook in de  wijkbeschrijving  is te lezen. Als gevolg hiervan zijn er veel portieketageflats gesloopt en zijn er (semi-)gesloten bouwblokken voor terug gekomen met afgesloten parkeerplekken en collectieve binnentuinen/-pleinen. Dit zijn ook plekken waar kinderen - veelal met hun buren - spelen. De inrichting van deze binnenterreinen zal per complex verschillen, maar de meeste zijn vrij stenig en/of niet gericht op spelende kinderen. Een negenjarige jongen zegt dat hij hier niet vaak speelt: "Er zijn alleen maar stoeptegels. [...] Deze blokken staan er, daar kan je op spelen. Maar het is echt leeg." Zijn elfjarige buurjongen ziet dat anders: "Je kan hier altijd wat leuks verzinnen". Zo speelt hij hier 'vies of lekkertje', een tikspel waarbij kinderen tussen twee grote stenen rennen. Daarnaast heeft hij hier leren skateboarden. Een zesjarig meisje vindt het ook leuk: "Want je kan hier hinkelen en er is ruimte om allerlei spelletjes te spelen [...] Daarachter is ook een doolhof. En hier ook." In dat 'doolhof' van heggen wordt verstoppertje gespeeld, 'politie en boef' of met een nerf-pistool op elkaar geschoten. Andere kinderen zijn aan het rolschaatsen. Een elfjarig meisje geeft aan dat ze hier vooral vroeger speelde ("Steppen, fietsen, stoepkrijten") toen ze jonger was en nog niet zover van huis mocht spelen.

Een van de moeders die we tijdens een wandeling tegenkomen, beschrijft het dilemma van dit soort collectieve ruimten: "Het is een speelplein, maar veel buren willen eigenlijk niet dat hier gespeeld wordt. [...] Er mag gespeeld worden, maar op een bepaalde manier. Het gaat over geluid, steppen die te hard gaan. Er zijn buren zonder kinderen. De opzet is raar. Het nodigt kinderen uit om te spelen, maar met veel beperkingen. Ik heb een voetballer als zoon. Als hij even met zijn vrienden een balletje overtrapt kan er al gedoe komen." Een elfjarige jongen bevestigt dit: "We gebruikten die heggen als doelen. Je ziet het niet erg meer, maar die waren beschadigd." Dit dilemma lijkt ook te spelen bij andere binnenterreinen. Helemaal als er auto's staan geparkeerd. Een zesjarig meisje noemt dit een "garage", maar haar negenjarige broertje noemt het een "binnenplaats waar auto's staan" en geeft aan dat je er best kan spelen ("Er staat wel zo'n bord: 'pas op, hier spelen kinderen'"). Zijn buurjongen geeft aan dat ze hier wel eens tennissen, pijl en boog schieten of voetballen, "want er is wel ruimte". Op de vraag of dat laatste daar mag, antwoordt hij: "Niet echt. Af en toe verveel je je zo dat je het toch gaat doen. De regels zijn ook niet super duidelijk [...] Dan ben je aan het tennissen of aan het voetballen, en dan hoor je ineens: 'Je mag dat helemaal niet doen'. Dan denk je: dat is helemaal niet afgesproken." Wel duidelijk is dat er niet mag worden gefietst of gestept: "Als je er toch langsgaat, kan er een kras op [de auto] komen." De andere jongen wil nog het volgende meegeven: "Wat ik ook een beetje raar vind, is dat er veel parkeerplekken bij ons zijn. Het zijn er zestig of zeventig zelfs. Daarvan staat de helft leeg. Er heeft nog nooit een auto op gestaan. Dan denk ik altijd dat je die misschien kan samenvoegen of zo, en daar een klein speeltuintje van kan maken."

Een negenjarig meisje vertelt een soortgelijk verhaal over haar wooncomplex: "Wij hebben een parkeergarage. Daar mogen we nu niet meer voetballen, want de bal kan tegen de auto aankomen en dan worden mensen boos [...] We speelden kingen, want er was maar één oude auto die daar stond. Daar mochten we ook gewoon tegenaan schieten. De plek ernaast was leeg, maar nu is deze vol. Nu kunnen we daar niet meer spelen."

Veel van deze binnenterreinen zijn afgesloten met een groot hek. Op andere plekken kan je - ondanks een heel klein bordje 'Privéterrein' - wel gewoon naar binnen lopen. Voor andere buurtkinderen is dat echter niet duidelijk. Een elfjarig meisje: "Ik dacht dat alleen de mensen die hier wonen hier mochten spelen." Een zevenjarig meisje reageert: "Ik ook. Maar toen kwam een kind met haar moeder hierheen. Dus toen wist ik dat het mocht."

Dichtbij huis

Bij de bespreking van de speelplekken was er een redelijke constante factor: de speelplekken waren bijna altijd in de nabijheid van hun woning. Zo kregen we een paar foto's van speelplekken die kinderen vanuit hun raam of balkon hadden genomen (zie foto). Daarnaast hebben kinderen het vaak over speelplekken "nabij", "achter" of "tegenover ons huis".

Het vlakbij de eigen woning spelen heeft aan de ene kant natuurlijk te maken met de eerder genoemde bewegingsbeperking die ze van hun ouders krijgen opgelegd. De gevoelens van de ouders over verkeersveiligheid en sociale veiligheid - en de vaardigheden van de kinderen - bepalen dan waar de kinderen naar toe mogen. Aan de andere kant spelen de kinderen ook in de nabijheid van hun woning omdat ze zich dan niet zo ver hoeven te verplaatsen. Onderzoeker: "En waarom speel je hier vaak?" Een achtjarige jongen: "Dat is de dichtstbijzijnde speeltuin [...] en leuk." Daarnaast blijft men rondom de eigen woning spelen, doordat men soms niet zo goed weet wat er verder op in de buurt nog te beleven valt. Onderzoeker: "Waarom ga je daar niet spelen?" Een tienjarige jongen: "Omdat ik dat nooit zo in mijn hoofd heb, omdat ik altijd een beetje vergeet dat het daar ook is." Het heeft dus ook met gewenning en onbekendheid te maken dat men dichterbij huis blijft. Dat komt goed naar voren als we tijdens een wandeling met de kinderen op een wat verder gelegen speelplek zijn, die ze eigenlijk allemaal wel erg leuk vinden. Onderzoeker: "Toch gaan jullie hier niet zo vaak naartoe. Hoe komt dat?" Een zesjarig meisje: "Soms denk ik er niet aan, en soms ben ik iets anders leuks aan het doen." Jongen1: "Omdat je deze plek nog niet zo goed kent, omdat je er bijna nooit bent. Je ziet hier altijd alleen hele kleine kinderen spelen, en dan denk je: als zij daar spelen, is het vast een hele kinderachtige speeltuin voor de rest." Onderzoeker: "Vind je het nu nog steeds een kinderachtige speeltuin, als je hier zo loopt?" Jongen1: "Nee. Het kwam doordat je nog niet zo goed wist wat hier was en zo." Jongen2 vult aan waarom ze hier nooit spelen: "Doordat je daar [bij mijn huis] aan het spelen bent, meer bij die kant. Dan denk je nooit aan deze kant. Als je denkt aan buiten spelen, denk ik altijd aan die kant." Onderzoeker: "Je mag hier wel naar toe van papa en mama, als je zou willen?" Jongen2: Ja, zeker. Maar dan denk ik gelijk: daar is een speeltuin, daar is er eentje. Dan denk ik nooit aan deze, terwijl deze ook super leuk is. Eigenlijk leuker dan de anderen."

Speelactiviteiten

Als de kinderen over buiten spelen praten, dan zijn er een aantal activiteiten die vaak worden genoemd. Dit zijn klimmen/hangen, schommelen en spelletjes doen.

Klimmen en hangen

Klimattributen blijken populair te zijn binnen deze leeftijdsgroep. Een elfjarig meisje maakt tijdens de wandeling een foto van een 'monkeybar'. Waarom? "Het is leuk om te klimmen. [...] Ik vind het altijd leuk, ook als ik er niet op pas." Een zesjarig meisje zegt over hetzelfde "slingerrek": "Daar ga ik altijd slingeren en dan ben ik blij als ik aan de overkant kom. Daar is het een beetje glad." Een negenjarige jongen maakt tijdens de foto-opdracht een foto van een combinatietoestel (zie foto): "Omdat hij is leuk en heel groot, en je kan er bijna heel veel dingen mee doen." Klimmen in bomen wordt heel soms benoemd, maar meestal gaat het over klimelementen in speeltuinen, zoals klimrekken, klimnetten en 'monkeybars', maar er wordt ook bovenop het dak van speelhuisjes geklommen. Kabelbanen - die ook in deze categorie van 'klimmen en hangen' vallen - worden niet benoemd, maar daar bestaat er ook maar één van in deze Amsterdamse wijken. Daarnaast viel tijdens de wandelingen op dat kinderen ook elementen in de openbare ruimte 'beklimmen', zoals paaltjes, hekwerk, elektriciteitshuisjes of het glijgedeelte van een glijbaan. Ook kiezen kinderen soms expres voor een moeilijkere weg, zoals langs de zijkant van een brug waarvoor wel wat klim- en hangwerk vereist is.

Schommelen

De tweede speelactiviteit die veel wordt genoemd is schommelen. Onderzoeker: "Wat vind je leuk aan schommelen?" Een elfjarige jongen: "Je hoeft niet veel te doen. Ik weet niet. Je kletst er gewoon op." Kinderen hebben wel een duidelijke voorkeur voor het soort schommel. Een tienjarige jongen: "Een schommel, maar dan wel met veel kleur. En die wel een beetje omhoog gaat, dat is leuker. Want als de schommel hoog gaat dan lijkt het als je nadenkt, dat je helemaal naar de lucht gaat. Maar dat is niet zo. En dat is ook een beetje leuk en zo." Een zesjarig meisje vindt schommelen om dezelfde reden leuk: "Dan ga je hoog [...] dan voel je kriebels in je buik." Een negenjarig meisje geeft aan: "Dan ga je omhoog. [...] Dat is gewoon leuk. Dan kan je soms takken aanraken; die bomen die dichtbij [staan]." Daarnaast wordt de schommel vaak genoemd als missend element in een speeltuin: "Ik wil daar een schommel." Of het is een verkeerde schommel ("babyschommel"). Nestschommels worden daarbij vaak positief beoordeeld vanwege de variatie aan speelmogelijkheden en omdat je er met meerdere kinderen tegelijk gebruik van kan maken. Hetzelfde meisje: "Omdat je daarop kan liggen. En als je hier aan de zijkant staat, dan kun je ook hoger schommelen. [...] Ik sta altijd op die schommel." Ze gaat daar dan ook vaak heen met haar nichtje: "We gaan allebei hier staan en dan gaan we eerst heel hard schommelen en dan, als het een beetje rustiger gaat, dan gaan we van deze rand afspringen." Een negenjarige jongen die ons naar een nestschommel brengt doet hetzelfde. Onderzoeker: "Wat is hier zo leuk?" Jongen: "De schommel. Je kan heel hoog en een flikken actie doen. [...] Dan ga je met z'n tweeën keihard draaien. Dan vlieg je." Een ander omschrijft het als volgt: "Soms is het dan alsof ik Superman ben."

Spelletjes

Daarnaast beschrijven veel kinderen spelletjes die ze doen, zoals bijvoorbeeld verstoppertje en tikkertje. Een voorbeeld van de laatste is 'de vloer is lava' (volwassenen noemen dit vaak 'voetje-van-de-vloer') dat vaak wordt gespeeld op combinatietoestellen en parkoersen: "Wie als eerst in de lava staat, die is hem. En dan heb je tien seconden om even op te staan."

Een vorm van verstoppertje spelen is 'blikje trappen': "Je moet de bal wegschoppen. Degene die zoekt moet de bal pakken en terugbrengen naar die plek. Dan moet hij de mensen vinden en 'buut' zeggen met de bal", aldus een tienjarige jongen. Heuvels zijn volgens hem goede verstopplekken omdat de tikker je dan niet kan zien. Een zesjarig meisje zit altijd "achter de huizen en achter de struiken." Bij vertoppertje worden er onderling grenzen afgesproken, veelal zijn dit verkeersbarrières. Een elfjarig meisje in een ander gesprek: "We spelen vaak verstoppertje. Dan mag je je overal verstoppen. En we spelen 'politie en boef'." Onderzoeker: "Stel, je speelt verstoppertje. Wat spreek je dan af? Tot waar mag je?" Meisje wijst met haar handen de grenzen aan: "Als we daar gaan, dan mogen we tot hier. En als we daar gaan mogen we tot daarachter." Onderzoeker: "Dat zijn de hoge gebouwen. Mag je aan de andere kant van de snelweg of de spoorbaan?" Meisje: "We gaan vaak tot die witte brug. Dat is de grens." Onderzoeker: "En het viaduct ook?" Meisje: "Ja." Twee jongens van negen en tien jaar leggen uit dat als zij 'jachtseizoen' spelen ("Gewoon elkaar zoeken. Eigenlijk een soort van verstoppertje met tikkertje in één") dat ze dan vooral om het woonblok spelen en geen straten oversteken: "Ongeveer waar geen straten zijn. Eromheen gewoon."

Ook het spel 'Kingen' wordt meerdere keren genoemd. Een tienjarige jongen beschrijft het als volgt: "Er zijn vier vakjes en daar moeten vier mensen zijn. Dan moeten wij overgooien met die bal en wie het mis heeft die is af." Zijn klasgenoot vult aan: "Ja, dan heb je een bal en begin je bij plekje één en dan moet je steeds naar plekje twee en misschien passt plekje twee terug naar één. Dan mag één gaan, overal. En twee ook, een king ook en drie ook." De vier vakken waar over wordt gesproken, kwamen we tijdens de wandelingen door de wijken ook meerdere malen tegen. Een achtjarig meisje in een ander gesprek legt het als volgt uit: "Dan heb je vier vakken. Dan heb je een king, een pro, een normal en een noep. Dan heb je één of twee wissels. De king mag dan beginnen met de bal, en dan moet je in iemand anders vak gooien. Als de bal twee keer in jouw vak heeft gestuiterd, dan ben je af."

Ook een paar keer gehoord: 'belletje trekken'. Jongen1: "We hebben veel problemen gekregen door belletje trekken." Jongen2: "De oma die thuis was had ons een paar keer gezien. Die was boos. Toen moest Jongen1 een paar keer verstoppen voor die oma omdat zij hem zag. Hij zat vast in die tuin met die heg. Hij kon er niet meer overheen. Hij rende voor zijn leven. Zijn kleren waren gescheurd maar hij kwam er wel overheen en toen renden we weg." Onderzoeker: "Waar verstop je je als je belletje gaat trekken?" Jongen2: "Achter de prullenbak" (zie foto). Ook twee meiden vertellen in een andere wandeling dat ze soms gaan belletje trekken. Onderzoeker: "En hebben jullie ook wel eens dat iemand open doet?" Meisje1: "Ja. Mijn buurman zei een keer [een scheldwoord] tegen ons." Haar vriendin - meisje2 - vult aan: "En toen heeft hij dat in de buurtapp gedaan. En toen werden al onze ouders boos." Deze dames halen wel vaker kattekwaad uit. Meisje1: "Een hele week, toen er oorlog was in Oekraïne en Rusland, toen hebben wij een Albert Heijnwagen..." Meisje2: "Gestolen". Meisje1: "Nee, gevonden." Meisje1: "Het lag hier." Meisje2: "Nee, het lag daar bij een huis. En er stond op: 'niet aanraken'. En toen hebben we het stiekem meegenomen."

Twee vriendinnen van negen jaar nemen de binnenwereld ook mee naar buiten. Meisje1: "Als ik bij haar aan het spelen ben, dan gaan we soms hier op het grasveld met een kleedje zitten, en gewoon een beetje chillen en zo." Onderzoeker: "Wat leuk! Als jullie aan het chillen zijn, wat zijn jullie dan eigenlijk aan het doen?" Meisje2: "Gewoon liggen, een beetje een spelletje aan het spelen." Meisje1: "Meestal nemen we een spelletje mee. Regenwormen of Uno." Meisje2: "Soms ook eten en drinken."

Overige activiteiten

In mindere mate - maar nog altijd redelijk vaak - wordt er gesproken over relaxen, parcourtjes en glijden.

Onderzoeker: "Wat doe jij vooral buiten?" Een elfjarig meisje: "Afspreken met vriendinnen." Onderzoeker: "Is 'afspreken' wat anders dan spelen?" Meisje: "Ja, we praten eigenlijk." Andere kinderen hebben het over chillen, rondlopen, rondhangen en zitten. Dit laatste gebeurt op meerdere attributen. Gewoon op bankjes, in of op (nest)schommels, maar vaak zoeken kinderen het hogerop door bovenop een speelelement te gaan zitten, zoals klimnetten, stenen en speelhuisjes (zie foto). Na het klimwerk gaan ze er dan "gewoon zitten", "chillen" en een beetje praten "over school, soms over waar je naar toe op vakantie gaat". Een negenjarige jongen: "Jullie zitten altijd op dit dak." Een tienjarige jongen: "Ja, op deze [...] daar gaan we chillen soms." Een negenjarig meisje over een klimparcours: "Daar spelen we soms en klauteren we. Of we gaan zitten en praten een beetje met elkaar." Andere kinderen chillen in hun zelf gemaakte hutten of onder de glijbaan. Oftewel afgeschermde omgevingen. Dat is volgens een negenjarige jongen vooral leuk, omdat "niemand ons kan horen". Een voorwaarde die meerdere kinderen aangeven, want "misschien vertellen we daar geheimen", aldus een achtjarige jongen. Het gaat vaak over "privacy-dingentjes" zoals een negenjarig meisje aangeeft. Ook gewenst: plekken "waar schaduw is als er te veel zon is." Naast het met elkaar praten, benoemen meerdere kinderen ook dat ze bij de winkels wat snoep of drinken halen en dit dan ergens in de openbare ruimte gaan nuttigen.

Parcourtjes worden vaak gelinkt aan klimactiviteiten en tikspelletjes ('vloer is lava'). Het gaat dan vaak om combinatietoestellen en de eerder genoemde freerun-locatie. Een negenjarige jongen over de vraag waarom hij een parcours leuk vindt: "Het is hoog, je moet er snel doorheen en je mag niet vallen of staan." Meerdere kinderen willen graag meer van dit soort klimparcourtjes in hun wijk. Een negenjarig meisje: "Je kunt hier ook een parcours maken, waarover je moet lopen. Iets van hout om te klauteren en wat één meter in de lucht is. Iets spannends. [...] Ik zou ook zo'n huisje, alleen iets meer voor grotere kinderen. Dat je dan helemaal omhoog kan klimmen en dan kan je een heel parcours in de lucht of zo doen. Maar wel dat je, als je op de grond valt, niet per se heel hard valt." Een enkeling heeft het over fietsparcourtjes.

Ook de glijbaan wordt met enige regelmaat genoemd als favoriet speelelement, zoals door dit elfjarige meisje: "Die is hier. Er is een grote glijbaan, je kan helemaal omhoog. [...] Je kan er zitten. Je kan op verschillende hoogten klimmen. Als het te hoog is, kan je weer naar beneden gaan. [...] Hij gaat in rondjes. Het is niet zo'n originele steile glijbaan." Een ander meisje vult aan: "Dan glijden we in een rij, of we liggen op onze rug of buik." Haar broertje van negen zegt over deze plek: "Je kan daar andere dingen doen bij die glijbaan. Daarnaast is een rek, daar moet je in rondjes draaien en lopen. [...] Het is vijf meter hoog. Je schoen kan eruit vallen. [...] Dan ren je snel naar de glijbaan en dan ga je naar beneden." Ook hier worden spelletjes gedaan. Een elfjarige jongen: "De glijbaan is ook leuk. Dan spelen we glijbaan koning. Degene die daar [op het glijgedeelte] is, is de koning. De rest moet hem eraf duwen of trekken."

Wat is leuk?

Kinderen zijn over het algemeen positief over buiten spelen. Ze vinden het leuk om bij hun vrienden te zijn, om iets anders te doen, om dingen te doen die binnen niet kunnen en om even ergens anders te zijn dan thuis. Drie jongens formuleren het - los van elkaar - als volgt. Onderzoeker: "Wat vind je leuk aan buitenspelen?" Jongen1: "De natuur. Soms hoe warm en koud het is, het gezelschap en het plezier." Jongen2: "Met vrienden zijn en sporten." Jongen3: "Spelen met vrienden, gekke dingen meemaken [...] De vorige keer gingen we chips en cola halen. Die cola spoten we uit de fles."

Dat geldt niet voor alle kinderen. Er zijn ook kinderen die bij goed weer liever binnen spelen, met of zonder leeftijdsgenoten. Zij geven aan vooral achter hun spelcomputer te zitten ("Gamen"). Maar wat dan als er iemand aan de voordeur komt om te vragen of ze komen buiten spelen? "Dan zeg ik: 'Mag ik dit potje afmaken?' Dan maak ik dat potje af en daarna pas kom ik. Misschien speel ik wel stiekem nog één potje", aldus een negenjarige jongen. Twee vrienden die veel buiten spelen, geven aan dat ze een YouTube-kanaal hebben en daardoor ook regelmatig binnen zijn te vinden. Op de vraag wat hij in de buurt zou willen als hij de baas was over alle speelplekken in Amsterdam zegt een tienjarige jongen: "Gewoon speeltuinen en een beveiligde bunker voor mij en mijn vrienden hier in het zand. Met een set-up en game spullen." Een andere jongen antwoordt in een ander gesprek: "Het leukste zou, denk ik, zijn als we zo'n gamehal krijgen. [...] Buiten onder een afdak. Dat het gratis is en dat je er niet voor hoeft te betalen en dat je alleen maar door kunt gamen."

Wat vinden kinderen nu echt belangrijk voor een goede speelplek? Volgens een tienjarig meisje gaat het hier om: "Dat er genoeg kindjes zijn om te spelen, dat ze plezier hebben en ook nog steeds uitdagingen hebben." Dat is een redelijk goede samenvatting van hetgeen je uit de verhalen van kinderen kan halen als ze over hun favoriete speelplekken en speelactiviteiten praten. Dan blijkt dat er drie zaken zijn die ze belangrijk vinden: samenspel, variatie en uitdaging. Thema's die ook in Delft en Den Haag vaak werden benoemd.

Samenspel

Buiten spelen doen kinderen over het algemeen niet alleen. Samen met hun vrienden zijn, is al een groot deel van het speelplezier. "Ik heb echt geen zin om naar buiten te gaan zonder vrienden", aldus een achtjarige jongen. Een tienjarige jongen benoemt "het gezelschap" als reden waarom hij graag buiten speelt. Onderzoeker: "Wat vind je het leukste aan je buurt?" Een negenjarig meisje: "Dat er veel kinderen zijn waarmee je leuk kunt spelen." Kinderen vinden het leuk om dezelfde ervaring te delen en met elkaar te kletsen. Met z'n drietjes van een glijbaan afgaan, is leuker dan alleen. Onderzoeker: "Waarom is het leuker met meer kinderen?" Een elfjarige jongen: "Soms moeten we lachen om grappige dingen". Daarnaast heb je andere kinderen simpelweg ook nodig om de eerder genoemde spelletjes en sporten te kunnen uitvoeren. Ontmoetingsplekken als speeltuinen, sportvelden en schoolpleinen zijn daarom geliefd. Binnen de speeltuinen is er één attribuut die steeds als favoriet wordt genoemd dat ook het samenspelen bevorderd: de nestschommel, "want daar kunnen meer mensen in".

Variatie

Speelplekken zijn leuk als je er veel dingen kan doen. Dat gaat ten eerste om speelelementen met meerdere speelmogelijkheden, zoals de eerder geciteerde negenjarige jongen die een combinatietoestel beschreef: "hij is leuk en heel groot, en je kan er bijna heel veel dingen mee doen." En eerder bleek ook al dat de nestschommel voor verschillende activiteiten gebruikt kan worden. Ten tweede gaat het om variatie in speelelementen binnen een speelplek. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit deze opsomming van een negenjarige jongen: "Ik vind dat rek leuk, je kan hier meer dingen doen. Je kan schommelen, je kan klimmen, voetbal spelen, trampoline. Op de wipwap spelen." Een negenjarig meisje zegt "omdat er veel dingen zijn om te doen" als antwoord op de vraag waarom dit haar favoriete speelplek is en een ander antwoord "Er zijn genoeg dingen." Daarbij wordt regelmatig het schoolplein bij El Kadisia genoemd: "Dat is een hele leuke speeltuin, die heeft heel veel dingen om te spelen."

Uitdagend

Van de dingen die kinderen belangrijk vinden, werd in onze gesprekken het woord 'uitdagend' - of varianten daarop - het meest genoemd. Zo vraagt een tienjarig meisje om meer "uitdagingen." Onderzoeker: "Wat zijn dat? Dat vind ik een moeilijk woord." Meisje: "Gewoon klimmen, parcoursen, heel veel van zulke dingen. Dat kan echt meer bij mijn speeltuin."

Aan de ene kant doelen kinderen bij dit woord op meer moeilijke dingen, zodat de speelplek bij een volgend bezoek nog steeds interessant is, omdat ze dan weer nieuwe dingen kunnen oefenen en uitproberen. Dat geldt bijvoorbeeld bij het freerun-parcours en specifiek bij klimrekken en monkey bars, waar je bepaalde vaardigheden moet aanleren en uithoudingsvermogen moet creëren. Het wordt ook moeilijker door bijvoorbeeld niet de trap te nemen bij een glijbaan, maar via het glijgedeelte omhoog te klimmen of door niet op een wipwap te gaan zitten, maar te gaan staan. Twee jongens noemen dit laatste 'surfen': "Als ik sta, dan vliegt hij omhoog. Als ik mijn gewicht hier op zet, dan gaat hij zo [omhoog]".

Aan de andere kant gaat het om meer spannende dingen: durf ik dit wel of niet? "Het mag misschien nog wel iets spannender", geeft een negenjarig meisje aan. Vaak wordt het moeilijker ('kunnen') en spannender ('durven') als het hoger is en sneller gaat. Hetzelfde meisje: "Hoger en lastiger. Dingen waar je je voeten tussen moet zetten. Dingen die superklein zijn, kun je minder goed op. Ik ken ook speeltuinen die een breed gat voor je voet hebben en waar je op kunt, dat is saai. Het mag iets uitdagender." Ook wordt een "hoge wipwap" (zie foto) positiever ervaren en uit de eerdere  citaten  over schommelen bleek ook al dat hoogte een belangrijk criterium is, omdat dit een gek of lekker gevoel geeft en spannend kan zijn. Onderzoeker: "Waarom is die schommel leuker dan de andere schommels?" Een zevenjarig meisje: "Hij gaat hoger. Mijn vriendin ging daar een keer een koprol maken. [...] Toen het hoog ging, wilden mijn vriendinnen nog hoger. Toen was ik niet meer bang. Daarom vind ik het nog leuker." Een tienjarige jongen vindt een specifieke schommel vooral leuk, omdat "Die is heel spannend als je heel hard gaat, want dan glij je weg." Kinderen zoeken dus ook de grenzen op om het aantrekkelijker te maken. Dat zagen we ook al bij de kinderen die graag ergens bovenop gaan zitten. Over een nestschommel zegt een tienjarige jongen: "We springen er altijd op en dan doen we tsjoeketsjoek. [...] Soms zit ik, maar meestal ga ik staan [...] dan ga je het hardst." Onderzoeker: "Waarom is hard leuk?" Jongen: "Het is net een soort achtbaan." Onderzoeker: "Wat krijg je dan voor gevoelens als je in 'de achtbaan' zit?" Jongen: "Leuke en enge gevoelens." Onderzoeker: "Is eng leuk of is eng een beetje spannend?" Jongen: "Eng is wel leuk."

Ook uit andere citaten blijkt het belang van hoogte en snelheid. Een achtjarige jongen over zijn wensenpakket: "Ik wil gewoon deze speeltuin. Deze schommel laten, maar dan een beetje groter maken, net als normale schommels, niet voor babies. Ik wil deze glijbaan ook een beetje groter maken." Een negenjarig meisje vindt speeltoestellen leuker "als bijvoorbeeld deze glijbaan wat hoger en dan...deze glijbaan is zo, maar die glijbaan iets hoger en..." "Steiler", vult een achtjarige jongen aan. Meisje: "Een beetje steil gaat." Een ander meisje wil "een hele lange glijbaan. Niet een korte, want dat is saai." Andere manieren om wat spanning te creëren bij het buiten spelen is het eerder genoemde 'belletje trekken'.

Wat is minder leuk?

Hoewel kinderen over het algemeen positief zijn over de speelmogelijkheden in hun buurt of wijk hadden ze ook allemaal wel een paar verbeterpunten of wensen op hun verlanglijstje staan. Met uitzondering van een enkele wilde fantasie waren dat allemaal realistische aandachtspunten. Dat gaat bijvoorbeeld over slechte ondergronden ("veel te veel hobbels"), moeilijk vindbare plekken ("we hebben het nog nooit gezien"), gevaarlijke situaties ("bij zoiets krijg je heel veel ongelukken") en - zoals we al eerder zagen - te weinig  uitdagende speelelementen . Andere op- en aanmerkingen gingen over viezigheid, verkeerd materiaal, uitsluiting, ontoegankelijkheid en te weinig speelmogelijkheden.

Viezigheid

Kinderen spreken op twee manieren over viezigheid. Aan de ene kant wijzen kinderen op afval en rommel bij hun speelplekken. "De speeltuin alleen is leuk, maar ik vind het niet leuk dat hier veel afval is, zoals je hier kan zien", aldus een negenjarige jongen. Hij heeft het dan over plastic pakken en (bier)flesjes wat door zijn klasgenoot wordt bevestigd. Dit geldt ook voor zijn favoriete speelplek: "Ook vies. Altijd hondenpoep overal." Een tienjarig meisje geeft in een andere gesprek aan: "Er wordt altijd op de glijbaan gepist, en dan gaat het zo naar beneden. Het stinkt echt, mweh!" Haar vriendin vult aan: "Hier liggen heel veel drollen." Aan de andere kant zijn er kinderen (of hun ouders) die liever niet vies willen worden tijdens het spelen en dus bijvoorbeeld bosjes en struiken vermijden, zoals dit tienjarige meisje: "Mijn kleren worden vies en moet ik nog een keer gaan douchen. En mijn moeder vindt dat gewoon niet leuk, ook als ik bij bosjes ga klimmen en zo. [...] Ik wil schoon blijven." Dit geldt ook voor een achtjarige jongen die niet op het grasveld bij hem voor de deur speelt: "Mag niet. Van mijn moeder en vader. Er is veel aarde. Dan zijn mijn schoenen vies."

Verkeerd materiaal

Kinderen geven op verschillende manieren uiting aan hun onvrede over bepaalde speelelementen. Een daarvan is het materiaal. Een negenjarige jongen: "alleen de goaltjes vind ik te klein, die hier zitten [...] en met dat touw kunnen er heel veel ongelukken mee gebeuren en dat vind ik niet fijn. Dat is een keertje bij mij gebeurd. Toen had ik bijna een gekneusd been." Dit hebben we vaker gehoord. Een kind is ontevreden over een speelplek omdat ze er een slechte herinnering aan hebben. Tegelijkertijd zijn er soms ook materialen kapot ("ze doen het niet meer goed"), ongewenst ("ze maken echt zo'n piepend geluid"), of niet praktisch, zoals de harde ondergronden in klimattributen die pijn doen aan de knieën. Maar ook de struiken met stekels die rondom een voetbalveld worden geplaatst: daar gaat of je bal van lek of het doet pijn als je de bal eruit moet halen.

Uitsluiting en tolerantie

Over het algemeen geven de kinderen aan dat er goed wordt samengespeeld op de verschillende speelplekken. Tegelijkertijd zijn er ook wel eens onenigheden waardoor kinderen aangeven dat ze worden buitengesloten. Zo geven twee meiden bijvoorbeeld aan dat ze door jongens worden weggestuurd bij een voetbalveld omdat ze daar niet mogen kletsen. Dat geldt ook voor de jongen die graag hockeyt op een voetbalveld: "Soms word je wel weggejaagd. Omdat het een voetbalveldje is en geen hockeyveldje." Maar uitsluiting vindt vooral plaats door volwassenen die kinderen wegsturen van bepaalde plekken. Een negenjarige jongen over een speeltuin (zie foto): "Mensen worden ook boos als je hier gewoon speelt. [...] Omdat die glijbaan en de boter, kaas en eieren hier, die maken heel veel geluid en dan worden ze boos. [...] Dan wacht ik gewoon tot ze naar boven gaan en dan speel ik gewoon verder." Daarbij wordt hij ondersteunt door zijn ouders, want die hebben hem verteld: "Het is niet hun buurt, ze hebben deze buurt niet gekocht, dus je mag er gewoon spelen." Daarnaast geven meerdere kinderen aan dat ze op bepaalde plekken niet mogen voetballen, omdat volwassenen bang zijn dat de bal tegen de auto of heg aan komt. Ook in de eerder genoemde  collectieve binnenterreinen  zijn er - zoals we al eerder zagen - discussies en verschillende verwachtingen over het doel en gebruik van dit soort plekken.

Ontoegankelijkheid

Op de vraag waarom een kind op een bepaalde plek niet speelt, hoorden we ook meerdere keren het antwoord dat ze het gevoel hebben dat ze daar niet mogen spelen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zojuist genoemde  collectieve binnenterreinen  die een semi-openbaar karakter hebben. Het is voor kinderen lang niet altijd duidelijk of zij daar dan ook mogen spelen als ze er niet wonen. En soms zijn ze gewoon gesloten ("We kunnen daar niet eens heen, [dat] is alleen toegankelijk voor mensen die een sleutel hebben."). Hetzelfde speelt bij de schoolpleinen. Daar zijn - zoals we eerder zagen - na schooltijd soms kinderen aanwezig van de kinderopvang waardoor de buurtkinderen niet weten of ze daar gebruik van mogen maken of ze worden weggestuurd: "Er zijn van die juffen die dan zeggen: 'Nee, je mag hier niet spelen. Hier spelen BSO-kinderen'." Daarnaast zijn er schoolpleinen die na schooltijd hermetisch zijn afgesloten waardoor kinderen helemaal niet gebruik kunnen maken van deze goed ingerichte speelplekken: "Bij mijn school kan dat niet, daar is het hek op slot. Je kunt er niet in." Dat stopt overigens niet alle kinderen, want er wordt ook wel eens over het hek geklommen. Ook bij twee nieuw ingerichte speelplekken - die tijdens de verbouwing zijn afgesloten met een hek - vertellen kinderen verhalen dat ze hier toch gebruik van maken door via een gat in het hekwerk naar binnen te kruipen. Ook zouden de kinderen graag gebruik willen maken van de kunstgrasvelden in Laan van Spartaan van voetbalclub V.V.A./Spartaan die nu niet toegankelijk zijn.

Te weinig speelmogelijkheden

Een van de meeste genoemde kritiekpunten is dat kinderen vinden dat je op veel speelplekken te weinig speelmogelijkheden hebt. Een tienjarig meisje over de reden waarom ze een foto heeft gemaakt van een speelplek (zie foto): "Omdat ik het daar een beetje saai vind. Je hebt niet echt veel te doen of zo. Er is alleen maar een glijbaan en een voetbalveld en ja, voor de rest niet." Het woord 'saai' werd vaak door de kinderen gebruikt om hun onvrede te uiten over verschillende speelplekken. Ook deze elfjarige jongen: "Ik vind dat wel leuk, de monkeybar, maar de rest is saai. Er is veel ruimte, maar ze besteden het alleen maar aan die spullen. Ze kunnen die speeltuin best iets groter maken." Een zevenjarig meisje: "Het is een ruimte waar niks staat, je kan zelf dingen verzinnen. Maar er kan wel wat bij, want hier is niks. Er zijn alleen stenen." Andere kinderen gebruiken het woord 'droog', straattaal voor 'niks aan': "Dat is gewoon droog. [...] Je kunt alleen klimmen en het is te klein", aldus een elfjarige jongen.

Kinderen vragen daarom vaak om extra speelelementen (schommel, nestschommel, glijbaan, parcours, goaltjes) die op de desbetreffende plek ontbreken. De eerder genoemde  variatie . "We hebben ook grotere speeltuinen nodig. Speeltuinen zijn heel leeg", aldus een negenjarige jongen. Een elfjarig meisje heeft een soortgelijke boodschap: "Er moeten meer toestellen komen op speelpleinen waar mensen wonen. Er moet een bak komen waar je dingen gratis uit kan pakken. Stoepkrijt, bijvoorbeeld".

Colofon

Auteur: Gerben Helleman, lectoraat Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving (De Haagse Hogeschool)

Met medewerking van: Esmee Verheem, lectoraat Jeugdzorg en Marian Zandbergen, lectoraat Coördinatie Grootstedelijke vraagstukken (beide Hogeschool van Amsterdam) en Bernell Herder, lectoraat Public Governance (De Haagse Hogeschool)

Uitgever: De Haagse Hogeschool

Datum: september 2024

Foto’s: de foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door de kinderen die meededen aan het onderzoek of door Gerben Helleman. Geen van de foto's mogen zonder toestemming van de auteur verder worden verspreid.

Onderzoek: dit artikel is onderdeel van het onderzoek ‘Speelvriendelijke steden’. Een onderzoek van De Haagse Hogeschool en de Hogeschool van Amsterdam naar het gebruik en de ervaring van de openbare ruimte door basisschoolkinderen tijdens het buiten spelen. Het onderzoek is uitgevoerd in Delft (  Tanthof  ), Den Haag (  Morgenstond  ) en Amsterdam (  Kolenkitbuurt/Overtoomse Veld  ).

Dit onderzoek is medegefinancierd door Regieorgaan SIA, onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).